Een veld vol konijnen,
speels huppelen ze heen en weer,
opzoek naar het ei van Columbus,
dat nooit gevonden gaat worden.
Op vrijdagavond gaan ze allemaal naar buiten,
ontmoeten ze elkaar en spelen ze liedjes
op hun gitaar rond het kampvuur.
Dan moet er gestemd worden.
Wie moet er gaan en wie mag volgende pasen
weer mee doen?
De verliezers krijgen een narcis,
niet omdat ze zielig zijn maar dat hoort erbij.
Maar dan komt de echte paashaas voorbij,
fluitend op zijn krokus
en laat de konijnen beseffen
wie ze eigenlijk zijn.
De volgende dag spelen ze weer in de wei.
Het ei kan ze even niets meer schelen.
Categorie: Gedichten
In mijn geweten heb je gewoond,
een warm thuis vol met goede dingen.
Het klaverblad, dat bijna in de bloei staat,
het gemekker van jonge geitjes in de wei.
Ik ben er geweest,
je was een droom.
Van etherische oliën,
gevuld met marsepein.
Toen vond ik het teveel gedoe.
Maar nu, met het rijzen van de koekoek,
zie ik dat je de parel was die ik altijd omklemt heb,
diep op de zeebodem in de stilte van de oceaan.
Maar ik zal je opduiken,
je hangen voor mijn borst,
waar je kunt schitteren in het licht
en je onderdeel wordt van de aarde.
Gefluit van vogels,
een gekwetter van jewelste.
Het fluitenkruid verscheen
en zo groeide de lente.
Bijzonder is het feit,
dat het maar 1 keer per jaar gebeurd.
En daarna vervliegt het naar verre landen,
aan de andere kant van de evenaar.
Gezondigd heb ik en nu
moet ik de prijs betalen.
Niet in de christelijke zin,
nee je kunt niet zondigen in de regels van een ander.
Maar wel in het weggaan bij jezelf
het niet zien van jezelf als deugd.
Dat mag,
maar het heeft zijn prijs.
Op de brug staat een huis
van een ander, niet van mij.
Het huis staat er leuk bij.
Alles is van hout, behalve het dak,
dat is van peperkoek.
Het dak zit vol met meeuwen.
Het hele jaar door
dus het is en drukte van jewelste.
Toch lijkt het vrouwtje dat er woont
altijd ongestoord gelukkig
en blij met het gezelschap.
Ze doet haar was, kookt haar eten,
zit ’s avonds lekker met haar voetjes bij de haart
een boek te lezen.
En steeds als ik langs haar huisje loop,
voel ik de rust van het bestaan en denk dan,
later als ik groot ben….
Ik vlieg, ik zweef en ik fladder.
Gedragen door de wind in de grootste kleurenpracht,
paars, roze, groen, geel.
Daar ben je, ik zie je
voor me, mijn vlinder,
de vlinder in mij.
Klaar om mooi te zijn,
klaar om vrij te zijn.
Klaar om speels de wereld te verkennen,
van bloem naar bloem,
genieten van de zoete nectar die het leven me geeft.
De bloementuin staat open,
ik heb er zin in
en ik kom eraan.
Verbloemd als de mooiste bloem,
je zat in me, je bent een deel van mij,
je bent mij.
Vrij om te staan, om te mogen zijn.
In den beginnen was ik met je begonnen.
Toen verloren maar nu geef ik je een innige omarming.
Ik was mijn zakmes kwijtgeraakt
en zag niet hoe ik moest overleven
in de wildernis die in mijn eentje
bedreigend en overweldigend wordt.
Maar toen ik bij de beek zat voor fris water
zag ik je ineens in mijn spiegelbeeld.
Je keek me aan, ik zag je
en ik voelde dat het veilig was.
Vanaf het eerste uur dat ik je zag,
had ik geen idee wat komen ging.
Je dikke haarbos,
je speelse lach.
Het was gezellig met je,
gewoon ouderwets leuk.
Geen gedoe, gewoon onszelf
zonder te winnen of verliezen.
Ik keek naar je over de eikenhouten tafel
en ik wist, wij willen samen verder.
Naar het einde van de horizon
om te ontdekken wat daarachter ligt.
Iedere molecuul voelt vrij als ik aan je denk
want in ons samenzijn,
verandert de wereld hoe hij is.
Je durfde me niet te zien
maar toen kwam je,
helemaal alleen en verloren.
Ik vond je in het bos,
in een kring van vliegenzwammen.
Je sliep en ik wilde je niet wakker maken.
Uitgeput van het leven
maar met nu op je gezicht een tevreden glimlach.
Er was iets veranderd,
je had iets gedaan.
In naaktheid was je de natuur in getrokken
en had de warmte gevoeld van alles dat leeft.
Je was niet meer alleen
omdat je dat zelf niet meer wilde
en je besefte hierdoor
dat je nooit alleen was geweest.
Onzichtbaar zat je in het verleden,
als een stille muis,
grazend in het gras.
Ik wist niets van je droevigheid,
geboren uit de onschuldigste aanblik van een vlinder.
Nu zoveel jaar later hoor ik de koeienbellen klinken,
steeds dichterbij, alsof het vee in de avond weer thuis komt
uit de bergen.
Ik ga zitten, steek mijn pijp op
en heb mijn ruitjes pyjama aan.
Ik zit en luister naar de bellen
en probeer te voelen wat het lied is,
wat het lied is dat ik hoor.