Groene wegen zwart borduren,
met maagpijn de wijn toch opgedronken.
Hoe zou het goede leven zijn?
Gevonden op een vlinder’s schouder.
Auto’s die botsen in de regen,
het huis is in vlammen opgegaan.
De muizen die leven van het graan
dat onder het tapijt is weggeveegd.
Vanuit de polder zou ik nooit meer horen,
de roep van de kieviet, die is leeg.
De zeven zondaars met z’n tweeën,
de zon is al naar bed gegaan.
Wacht niet langer tot het niet meer kan.