Getrapt op mijn tenen,
over me heen gewalst
als een stoomboot en locomotief.
Het neemt me mee naar groene landen,
een landschap van groene dennenbomen,
grijze lucht en regen.
Een beetje treurig maar ook warm,
harde rotsen, zachte naalden
koude regen, zachte wolken.
Het één zit in het ander verweven
en kan niet zonder elkaar bestaan.
Dus wanneer iemand me rot laat voelen,
hard doet,
mag ik zacht zijn,
naar mezelf.
Avocado Poems Posts
Gezegend met de mooiste schoonheid,
een glimlach in het licht,
lig ik met knieën opgetrokken,
schuilend voor de rest van dit gedicht.
Want wie weet wat er gaat komen,
onverwachts en onbedoeld,
wat als de smeedijzers weer komen,
ik weet nog altijd hoe dat voelt.
Maar toch, ik schrijf verder
en ik zie wel wat er komen zal.
Want uit het duister opgetrokken,
ben ik berg en ben ik dal.
Ik laat mij leven.
In vervlogen tijden als de avond valt,
het donker omarmt me, omsluit me.
De troepen worden klaar gezet,
ik sta er niet alleen voor.
Fakkels branden tot het einde der tijden,
ze verlichten de nacht, maken dat ik kan zien.
Dan een scherp gefluit,
vogels vliegen over, een zwerm,
het zijn er honderden.
Het geluid is oorverdovend
en dan zwakt het weer af.
Ik kijk om me heen,
de troepen zijn weg.
Ik sta alleen met een fakkel in de hand
op een kruispunt in het bos.
Het is er vredig
en in het kruispunt zie ik de keuzes
die IK mag nemen
en de zin-kriebels verschijnen in mijn buik.
Daar ga ik
met één verschil,
ik vertrouw mezelf.
In de geschreven ochtend,
op het maaiveld van de schone schijn,
lig ik uitgebreid te bakken,
op een gourmetstel in de zonneschijn.
Het leven bedriegt, haalt uit,
slaat mooie vlammen in de pan,
staat stil als wanneer de winter komt.
Gedrongen dagen, dichtbij het hart,
dichtbij de haart,
vloeien samen inéén
totdat het veld ineens weer tevoorschijn komt.
De madeliefjes komen terug,
de konijnen huppelen rond
en het gegons van leven
doorbreekt de lange stilte weer.
En ineens als ik goed luister, hoor ik het weer,
het kloppen van mijn eigen hart.
Een glimlach in mijn ogen
bij het wakker worden van de dag.
Ik zit hier en aanschouw hem,
hij die niet meer komen mag.
Je hebt het soms gedaan,
voortdurend met een wapen tussen je tanden.
De dag die niet meer komen mag,
het verlangen van de driesprong.
Één uitweg met twee keuzes.
Wat kun je doen als je stil staat,
twijfelt over wat komen gaat.
Zoveel macht in een keuze,
wat is het toch groots.
Daar op die tweesprong met een extra weg,
die wegleidt van de keuze.
Op een zijden draadje,
loop ik gespannen over de lijn
van mijn leven.
Met angst om te vallen
en de moed het te doen.
Gedoemd te mislukken,
een faal in mijn verhaal.
Zo heb ik naar mezelf gekeken
zonder dat ik het echt wist.
Zo dichtbij en zo ver weg
dat beeld wat ook ik was.
Dat veel in de weg stond,
de reis naar mijn dromen,
mijn groei en bloei.
Maar nu kijk ik weer en zie ik
steeds een beetje beter
mijn eigenschappen
wat ik kan en in mij draag.
Een met het zien komt er steeds meer ruimte
en wat ik bewonder, mag bestaan.
Zo ben ik ik en word ik mij.
Ik ben, ik voel en ik zie.
De tafel van twee heeft het gehoord
met zijn malle feestbril
bij het ochtendgloren van de dag.
Eerst waren het er twee,
toen drie vogels in het weiland
en nu staat het helemaal vol.
Wie heeft de taart gegeten
die bedoelt was om mijn verjaardag te vieren?
Het trompet geschal zal ook nog wel voldoende zijn
maar nu is het feestje minder zoet.
Ik zie hem binnen komen
met zijn paard en wagen door de poort.
Is het een boer of de koning?
Het verschil zie ik niet
en begin ik langzaam te vergeten.
In mij, diep begraven,
ligt een land hier ver vandaan.
Een land met vlaggen en wimpels,
en voor iedereen voldoende graan.
Een land met ridders en kastelen,
jonkvrouwen en avontuur.
Ik wil het met een ieder delen
want in dat land, daar ligt mijn vuur.
Bossen en akkers, weelderig en fijn,
een boomgaard met appels
men drinkt cider, geen wijn.
Het leven is rustig, zonnig en kalm,
het brood wordt gebakken,
met het graan in zijn halm.
Het land mag gaan leven,
vredig en vrij
en dat is het mooie,
het land leeft in mij.