Een gedicht, gezang in het duister,
opborrelend uit het diepste van de aarde
als zoete hete lava die de dag maskeert.
Het tarwe moet nog geplukt worden
als riet aan het water in het zilte maanlicht
dat de bloemen maskeert.
Wat zit er verstopt achter de sluier,
de waan die zijn gezicht niet laat zien.
Wat zit er verstopt? Is het een zwaan,
een kleurenpracht of een donkere garage
vol met stoffige dingen die doen denken
aan vervlogen tijden en vergane glorie.
Ik loop naar het kleed en trek het weg.
Ik vind daaronder een prachtige oldtimer
met de sleutels nog in het contact.
Ik ga zitten in de bestuurdersstoel,
draai de sleutel om en rijd de garage uit,
het zonlicht tegemoet.
Categorie: Gedichten
Door het oog van de naald gekropen,
op woeste zeeën op een vlot dat gemaakt was
van dennenhout en marsepein.
Heel even deed het pijn
maar toen ik kopje onder ging,
het koude water voelde,
schrok ik wakker uit een slaap
waarvan ik niet wist dat ik hem sliep.
Ik zwom naar de kust,
keek om me heen en besefte me,
dat ik op een tropisch eiland terecht was gekomen.
Heldere beekjes die het eiland doorkruiste,
sappige kokosnoten.
Ik bouwde er mijn bamboe huisje
en nu zit ik lekker aan de waterkant
wat verse vis te vangen.
Gedoold in de de dromen van mijn leven,
verstopt tussen het riet waar de kikkers kwaakten
en de reiger ook verscholen zat.
Ik ben me vrij gaan voelen toen ik het allemaal inzag.
Wat ik deed, hoe ik dacht. Het leefde allemaal,
ik kon het loslaten.
En nu sta ik hier,
een regenboog stroomt uit mijn hart.
Door de wolken naar de aarde,
bij de pot met goud die anders is
dan ik had verwacht.
Niet meer stoer doen, geen masker meer,
geen façade die mijn bloei zou kunnen verbloemen.
Mijn zijn is hier en nu
en van hieruit vertrek ik,
stevig als de zon die aan de hemel straalt.
Ik heb je gezocht,
in de bergen getrokken door het eiland van Valerio.
Met een verrekijker heen en weer getuurd
en toen zag ik je,
de kemphaan in zijn balts.
Hoge kraag, hoge poten,
als een politicus die zijn standpunt probeert te verdedigen
maar onzeker is over de grond onder zijn voeten.
Geruis in het duister,
de maan stond nog niet op zijn hoogste punt
maar de zee van dromen begon me te bekruipen.
Nog één keer had ik er naar begeerd,
daarna met mijn zwarte pet naar gewuifd
om kopje onder te gaan.
Mijn moestuin,
ik zie verse sla, druppels op het blad,
slakken die langzaam rondkruipen
om zich tegoed te doen aan het sappige groen.
Ik zie libellen in de lucht,
licht zoemend schieten ze heen en weer.
Ik zie vlinders,
speels fladderen ze van bloem naar bloem.
Ik zie kikkers,
één zit verscholen onder een vochtige steen.
De ander sprong weg toen ik aan kwam lopen.
Ik zie wormen lekker woelen in de grond,
de aarde is hun thuis.
Maar gelukkig ook de mijne want als ik alles zo zie,
is het prachtig om te aanschouwen.
Mijn natuur, gedeeld met al dat leeft.
Een vlinder streek neer op de neus van het hert.
Heb je het al gehoord, zei het hert. De poespas is weg.
De poespas is weg, dacht de vlinder.
Eindelijk, dacht de vlinder, hier had hij al zo lang op gewacht.
Uit vreugde danste hij in de lucht.
Hij flapperde cirkels, deed de chachacha met een vallend blad
en viel aan het einde tevreden in slaap.
De locomotief maakte hem wakker.
Hey, de poespas was weg toch?
Hij vloog hoog de lucht in
en zag een witte rookpluim trekken door het groene landschap
en samen met de vallende regen werd hij daar ook wel rustig van.
Hij ging op een bloem zitten
en viel nog even in slaap.
De wind waait langs mijn oren
en daarom hoorde ik je niet.
Het gazon lag er mooi bij
zo in de vroege ochtend.
Kort gewiekt met kleine druppeltjes dauw,
die fonkelden in de morgenstralen van de zon.
Een konijn huppelde er vrolijk op los
en probeerde vrienden te maken met wat vlinders
die in de stilte opzoek waren
naar de zoete nectar van een bloem.
Kruid kwam uit mijn oren,
de herinnering van slot Loevestein
samen met mijn ouders op een leuke dag.
Het kost me moeite je echt aan te raken,
je echt ruimte te geven
maar ik doe het lekker toch.
Want jij,
jij die bent van mij.
De schildpad is van koers veranderd,
met lange benen door de modder
op zijn zondagse sandalen.
De vos bekeek het van een afstandje,
schudde zijn hoofd en begon weer achter het konijn aan te rennen.
Zo gaat dat in het dierendorp,
geen dag is hetzelfde
en toch lijken ze allemaal op elkaar.
Toen ik naar boven keek, was de hemel blauw.
Een eksterpaartje vloog over.
Ik moest in mijn ogen knijpen door de felle zon.
Toen pakte ik mijn pakje chocomel en dronk hem op.
Met zo’n teug waarbij de laatste bubbelt.
Ik stapte op mijn fiets, keek tevreden om mij heen
en vervolgde mijn reis.
De poort naar het verleden,
open zet door een dwerg met een rode neus.
Er doorheen lopend beland ik op een kermis,
of een circus, een combinatie van allebei.
Een clown laat me een bloem zien op zijn borst,
achter hem zie ik karretje op een kleine achtbaan.
Ik zie een kraam vol suikerspinnen,
gesuikerde appels en zuurstokken.
Iedereen lacht en is blij, vol leven,
vol gezelligheid, vol zin en waardering.
Lekker ouderwets.
En nu dit beeld hier voor me staat,
vraag ik me één ding af:
Wat zegt het over mij?