Verder naar bericht

Auteur: admin

Gedicht #319

De wind waait langs mijn oren
en daarom hoorde ik je niet.

Het gazon lag er mooi bij
zo in de vroege ochtend.
Kort gewiekt met kleine druppeltjes dauw,
die fonkelden in de morgenstralen van de zon.

Een konijn huppelde er vrolijk op los
en probeerde vrienden te maken met wat vlinders
die in de stilte opzoek waren
naar de zoete nectar van een bloem.

Kruid kwam uit mijn oren,
de herinnering van slot Loevestein
samen met mijn ouders op een leuke dag.

Het kost me moeite je echt aan te raken,
je echt ruimte te geven
maar ik doe het lekker toch.
Want jij,
jij die bent van mij.

Laat een reactie achter

Gedicht #318

De schildpad is van koers veranderd,
met lange benen door de modder
op zijn zondagse sandalen.

De vos bekeek het van een afstandje,
schudde zijn hoofd en begon weer achter het konijn aan te rennen.

Zo gaat dat in het dierendorp,
geen dag is hetzelfde
en toch lijken ze allemaal op elkaar.

Toen ik naar boven keek, was de hemel blauw.
Een eksterpaartje vloog over.

Ik moest in mijn ogen knijpen door de felle zon.
Toen pakte ik mijn pakje chocomel en dronk hem op.
Met zo’n teug waarbij de laatste bubbelt.

Ik stapte op mijn fiets, keek tevreden om mij heen
en vervolgde mijn reis.

Laat een reactie achter

Gedicht #317

De poort naar het verleden,
open zet door een dwerg met een rode neus.

Er doorheen lopend beland ik op een kermis,
of een circus, een combinatie van allebei.

Een clown laat me een bloem zien op zijn borst,
achter hem zie ik karretje op een kleine achtbaan.

Ik zie een kraam vol suikerspinnen,
gesuikerde appels en zuurstokken.

Iedereen lacht en is blij, vol leven,
vol gezelligheid, vol zin en waardering.
Lekker ouderwets.

En nu dit beeld hier voor me staat,
vraag ik me één ding af:
Wat zegt het over mij?

Laat een reactie achter

Gedicht #316

Een veld vol konijnen,
speels huppelen ze heen en weer,
opzoek naar het ei van Columbus,
dat nooit gevonden gaat worden.

Op vrijdagavond gaan ze allemaal naar buiten,
ontmoeten ze elkaar en spelen ze liedjes
op hun gitaar rond het kampvuur.

Dan moet er gestemd worden.
Wie moet er gaan en wie mag volgende pasen
weer mee doen?

De verliezers krijgen een narcis,
niet omdat ze zielig zijn maar dat hoort erbij.

Maar dan komt de echte paashaas voorbij,
fluitend op zijn krokus
en laat de konijnen beseffen
wie ze eigenlijk zijn.

De volgende dag spelen ze weer in de wei.
Het ei kan ze even niets meer schelen.

Laat een reactie achter

Gedicht #315

In mijn geweten heb je gewoond,
een warm thuis vol met goede dingen.

Het klaverblad, dat bijna in de bloei staat,
het gemekker van jonge geitjes in de wei.

Ik ben er geweest,
je was een droom.

Van etherische oliën,
gevuld met marsepein.

Toen vond ik het teveel gedoe.
Maar nu, met het rijzen van de koekoek,
zie ik dat je de parel was die ik altijd omklemt heb,
diep op de zeebodem in de stilte van de oceaan.

Maar ik zal je opduiken,
je hangen voor mijn borst,
waar je kunt schitteren in het licht
en je onderdeel wordt van de aarde.

Laat een reactie achter

Gedicht #314

Gefluit van vogels,
een gekwetter van jewelste.

Het fluitenkruid verscheen
en zo groeide de lente.

Bijzonder is het feit,
dat het maar 1 keer per jaar gebeurd.
En daarna vervliegt het naar verre landen,
aan de andere kant van de evenaar.

Gezondigd heb ik en nu
moet ik de prijs betalen.

Niet in de christelijke zin,
nee je kunt niet zondigen in de regels van een ander.

Maar wel in het weggaan bij jezelf
het niet zien van jezelf als deugd.
Dat mag,
maar het heeft zijn prijs.

Laat een reactie achter

Gedicht #313

Op de brug staat een huis
van een ander, niet van mij.
Het huis staat er leuk bij.
Alles is van hout, behalve het dak,
dat is van peperkoek.

Het dak zit vol met meeuwen.
Het hele jaar door
dus het is en drukte van jewelste.

Toch lijkt het vrouwtje dat er woont
altijd ongestoord gelukkig
en blij met het gezelschap.

Ze doet haar was, kookt haar eten,
zit ’s avonds lekker met haar voetjes bij de haart
een boek te lezen.

En steeds als ik langs haar huisje loop,
voel ik de rust van het bestaan en denk dan,
later als ik groot ben….

Laat een reactie achter

Gedicht #312

Ik vlieg, ik zweef en ik fladder.
Gedragen door de wind in de grootste kleurenpracht,
paars, roze, groen, geel.

Daar ben je, ik zie je
voor me, mijn vlinder,
de vlinder in mij.

Klaar om mooi te zijn,
klaar om vrij te zijn.

Klaar om speels de wereld te verkennen,
van bloem naar bloem,
genieten van de zoete nectar die het leven me geeft.

De bloementuin staat open,
ik heb er zin in
en ik kom eraan.

Laat een reactie achter

Gedicht #311

Verbloemd als de mooiste bloem,
je zat in me, je bent een deel van mij,
je bent mij.

Vrij om te staan, om te mogen zijn.
In den beginnen was ik met je begonnen.
Toen verloren maar nu geef ik je een innige omarming.

Ik was mijn zakmes kwijtgeraakt
en zag niet hoe ik moest overleven
in de wildernis die in mijn eentje
bedreigend en overweldigend wordt.

Maar toen ik bij de beek zat voor fris water
zag ik je ineens in mijn spiegelbeeld.

Je keek me aan, ik zag je
en ik voelde dat het veilig was.

Laat een reactie achter