Je durfde me niet te zien
maar toen kwam je,
helemaal alleen en verloren.
Ik vond je in het bos,
in een kring van vliegenzwammen.
Je sliep en ik wilde je niet wakker maken.
Uitgeput van het leven
maar met nu op je gezicht een tevreden glimlach.
Er was iets veranderd,
je had iets gedaan.
In naaktheid was je de natuur in getrokken
en had de warmte gevoeld van alles dat leeft.
Je was niet meer alleen
omdat je dat zelf niet meer wilde
en je besefte hierdoor
dat je nooit alleen was geweest.
Avocado Poems Posts
Met armen gespreid,
ik heb je toegelaten.
Het gebeurde maar 1 keer
en toch, nu mis ik je.
Met mijn borduursel zat ik
uit het raam te kijken.
Er reed een huifkar voorbij
vol verse knollen,
het paard was bruin, sterk en krachtig.
Het was een mooie dag,
winters en koud.
Ik liep snel naar buiten
en kocht van de kar een knolselderij.
Voor later in de erwtensoep.
Ik gooide snel weer een stuk hout
in de haart,
ging weer bij het raam zitten met mijn
borduursel
en genoot van het leven
dat rustig aan me voorbij trok.
Onzichtbaar zat je in het verleden,
als een stille muis,
grazend in het gras.
Ik wist niets van je droevigheid,
geboren uit de onschuldigste aanblik van een vlinder.
Nu zoveel jaar later hoor ik de koeienbellen klinken,
steeds dichterbij, alsof het vee in de avond weer thuis komt
uit de bergen.
Ik ga zitten, steek mijn pijp op
en heb mijn ruitjes pyjama aan.
Ik zit en luister naar de bellen
en probeer te voelen wat het lied is,
wat het lied is dat ik hoor.
De vlucht van een ooievaar,
zwierig en speels.
Gedragen door de wind
die hem naar grote hoogte brengt.
In cirkels daalt hij neer
in het groene weiland
langs de slootkant,
met in zijn hoofd
een kikkertje verorberen.
Niet meer en niet minder,
dat is zijn leven.
Een ooievaar is zich van zichzelf niet bewust,
kan geen keuze maken, niets overwegen.
En hij die denkt dat de vrijheid in keuze ligt,
kan zich één ding afvragen.
Wie is er vrijer,
de ooievaar of hij?
De strijd was opgegeven,
alles was gehaald.
De vis zwom weg alsof er niets gebeurd was,
door het heldere water langs de slootkant,
op zoek naar iets te eten.
Wie verder keek, zag nog de rimpels in het water,
een blik in het verleden van iets dat moest gebeuren.
En zo verspreid het leven zich
wanneer de beweging met jou stuurt,
de roering in het water.
Een golf die verder draagt
en wellicht effect heeft
wanneer jij het niet meer ziet.
Alles begint voor jou, bij jou
en blijft voor jou, bij jou.
Ik weet het
en ik wist het allang.
Een boeman in het donker,
het duister dat mijn ogen blind maakt.
Geketend wachtte ik af,
zittend op de vochtige stenen vloer,
luisterend naar de druppels die via het gewelf
naar beneden drupte.
Boven hoorde ik leven, belletjes,
de geluiden van viool tijdens het bal.
Ik rook de geuren van het eten
van de grote buffetten
die bijna iedere avond plaats vonden.
Ik pakte de sleutel uit mijn zak
en ontdeed me van mijn ketens.
Het sloeg nergens op dat ik bleef zitten
en het was genoeg geweest.
Ik liep naar boven
voor een warm geroosterd kippetje
aan de eettafel.
Een droom,
een beeld van ons tweeën,
gevangen op de maan.
Een rolmops in de hand,
niet van plan om hem op te gaan eten
maar om hem te laten stinken
tot het einde der tijden.
Een eiland,
het strand, de palmen,
het kalme geluid van het zuchten
van de zee.
De dominee at niet mee,
hij was niet uitgenodigd,
omdat niemand meer wou luisteren
naar zijn eindeloze verhalen over god.
Dus hij zat alleen
en dronk het bloed van Jezus,
op de meeste avonden net iets teveel.
Ik vond je in het duister,
met je knieën opgetrokken
op de tweezits van je moeder.
Vergeelde foto’s lagen voor je verspreid,
een reis naar het verleden
om de ooit beleefde vreugde terug te vinden.
De veiligheid van hoe het was,
als kind toen je nog nooit iets echt moest
en de was voor je gedaan werd.
Bij vlagen kon je vasthouden
maar wat moet je ermee,
de schimmen die weer door mijn vingers glippen.
De blik op achteruit,
graaiend in de grabbelton van het verleden
om blindelings te hopen
op een beetje vreugde.
Het begon met een zaligmakend
heerlijk ochtend ontbijt.
Vers geperst van rode druiven,
meloen en okra’s.
Toen ging ik buitenspelen,
op de stoep bij Piet de boer
die me liefdevol een stoepkrijtje
in de hand duwde.
Ik tekende een rood kruis als dank
en rende naar de speeltuin
om te spelen met mijn vriendjes.
Daar was de speeltuin leeg.
Ik voelde me teleurgesteld.
Het zand in de zandbak
leek kouder en natter dan voorheen.
Ik rende naar huis,
thuis waar het warm was
en ik net op tijd was
voor een bord verwarmende boerenkool
met jus en rookworst.