Verder naar bericht

Categorie: Gedichten

Gedicht #279

Kriebels in mijn baard,
kriebels in mijn buik.
Het zijn de wintervlooien
die hun opmars maken.

Het suikerbrood staat op tafel,
de ramen zijn beslagen.

Buiten is het guur
maar binnen is het lekker warm.

Het ruikt naar koekjes en zoete broodjes,
die nog heel even in de oven staan.

Hopelijk komt de sneeuw snel,
dat maakt de wereld altijd zo gezellig.

Lachend op de slee,
een sneeuwpop met een sjaal.

Oh de bakkerij moet open!
Even de deur van het slot afhalen.

Laat een reactie achter

Gedicht #278

Daar gaat hij dan,
penstrepen op het papier
totdat je naar voren komt.
Verstopt in de diepte,
verstopt in de mist.

De rode draak sluimert,
verdedigd zijn territorium
diep in jouw aard.

Draait rondjes,
verdedigd jouw basis
en zorgt dat je niet valt.

De herfst is zijn kleur,
zijn moment in het contrast
de vuren met de grauwte.

Hij wakkert het vuur aan,
houdt je warm
en zorgt dat er altijd een plek is,
waar jij bewaard blijft
en jij jezelf kunt vinden.

Laat een reactie achter

Gedicht #277

Een verwondering in de kleinste zin,
koning drietand roert met zijn drietand in de oceaan
tot de draaikolk verschijnt.

Verzwolgen zijn de schepen
toen de zon scheen en er geen vuiltje aan de lucht was.

De meeuw kwam op mijn schouder zitten
terwijl ik met een telescoop naar een onbewoond eiland tuurde.

Eindelijk land,
witte stranden en groene palmen.

Ik ben benieuwd wat het nieuwe land beloofd.
Ik zie bronnen met heldere stroompjes water
wanneer ik fantaseer.
Groepen rode ara’s vliegen over mijn hoofd
en de wereld mag in rust verkend worden.

Laat een reactie achter

Gedicht #276

Kom maar,
ik wil je zien,
ik wil je voelen.

Je mooie ogen,
je zachte huid.

Voor jou ben ik uit bed gekomen
op deze regenachtige herfstdag.

De sfeer vraagt om rooibosthee
en speculaas
en een dag op de bank,
gekropen onder een dekentje
met een goed boek.

Ik kijk uit het raam
en zie de druppels op het glas.
Daarachter zie ik de geel/oranje kleuren
van de bladeren van de bomen.

Ik ga pompoensoep maken met champignons.
Kom maar herfst,
ik wil je zien,
ik wil je voelen.

Laat een reactie achter

Gedicht #275

De nacht is gevallen,
de horizon schijnt.

De draak met drie hoofden
bewaakt de poort naar het vurig kasteel.

Vlammen,
ik verlang er naar
en ik ben er bang voor.

De warmte die het geeft,
de pijn die het doet als je te dichtbij komt.

Ik verlang naar slapen,
zoals in het kasteel van doornroosje.

Rustig, gemoedelijk,
zodat het leven onthaast
en ik uitgerust verder kan.

Laat een reactie achter

Gedicht #272

Geruis in het donker,
op de steile trappen die men
liefde noemt.

Waar gaat het heen met het kwaad
waar gaat het heen met de literatuur.
Als een pen die bestreken is
met de zoete honing van fabels en folklore.

De geit staat er sta en rustig bij.
Alleen zijn mond beweegt heen en weer.

Alsof hij staat te wachten
maar dat doet hij niet.

Voor de glorie van de mensheid
zwem ik over oceanen
en kijk ik door de troebelheid
om te zien dat er parels op de bodem liggen.

Laat een reactie achter

Gedicht #271

Aan de rand van het bos staat een paard,
een paard met witte manen,
badend in de zon.

Een regenboogprinses komt aangelopen vraagt:
‘Hoe is het met je voet?’

Het paard briest want het kan niet praten.

In het kabouterdorp is het druk.
Kleine pizzatjes liggen te bakken in hun kabouteroventjes
en een heerlijke geur verspreidt zich in het dorp.
Pizza funghi is hun favoriet
want dat herinnerd ze aan thuis.

Een roodborst zat op een tak van een spar en aanschouwde het geheel
Maar nu vliegt ze weg de blauwe hemel in
want morgen weer een nieuw verhaal.

Laat een reactie achter

Gedicht #270

Gezweef en gefladder,
een lichte speelsheid overvalt me
en ik voel de vrijheid in mijn lijf.

De vlindertuin is open
en het is er warm en groen.
Ik adem in en ruik de planten,
in stilte beweegt alles om me heen.

Ik krijg er zin van,
zin in leven
want dit is wat ik diep van binnen
altijd al herken.

De schoolbel gaat,
ik word uit mijn droom gewekt,
ik doe mijn boek met rekensommen dicht.

Ik doe mijn pen in mijn etui, pak mijn laatje
en slenter naar het volgende lokaal.

Laat een reactie achter

Gedicht #269

Met hand en tand verdedigd,
het eiland met de zwarte schapen.

Schatten, verborgen in de vergetelheid
omdat ze meer zijn dan normaal.

Maar iedereen is meer,
en iedereen is minder.

De dolfijn kwettert vanuit de water,
hij staat er los van, hij doet niet mee.

Zijn onbezonnenheid behouden,
de speelsheid tegemoet.

Want wie golven ziet, moet surfen.
De kracht van het water waarop je de zee doorglijd
en je geniet omdat je alles even vergeet.

Laat een reactie achter