Verder naar bericht

Gedicht #216

Mijn oog, mijn duim,
alles kwam eruit.
Tot over mijn oren verliefd.

De snert wordt koud,
de molen staat te schijnen
in de lage winterzon.

Te lang heb je het niet gedaan
en nu zitten we hier als zure haring,
opgepropt op een bankje.

De kabouterprullenbak in het pretpark
staat er nog steeds.

Beelden uit het verleden,
veranderd maar nooit vervlogen.

Het is tijd om op te staan,
het gourmet staat klaar.
De familie komt weer samen.

Laat als eerste een reactie achter

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *