Verder naar bericht

Gedicht #244

In de blauwe nevel,
in de zilte lucht.

Daar waar de ooievaar vloog,
over de bergen naar het vaste land.

Gedreven door de zon met de wind in zijn rug.
Neergestreken in het groene gras toen het genoeg was
en hij zijn plek had gevonden.

Wanneer ben ik de ooievaar?
Wanneer ben ik de spitsmuis?
Die schichtig om zich heen op zoek is naar kleine graankorrels
en zich verstopt in kleine holletjes.

Is het ene beter dan het ander?

Ik vlieg nog even door.

Laat als eerste een reactie achter

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *