Verder naar bericht

Gedicht #233

Het hoogste lied,
gezongen van de kade van het trappenhuis.
Betaald met koude munten,
in het glinsterend zwart van de woelige oceaan.

Het zwarte gat waar alles in verdwijnt
en altijd in beweging is.
De onzekerheid,
die als een kille afstand voelt.

Wat als we het een keer omdraaien?
Het zwarte water blauw en helder maken,
vol leven.

Speelse vissen en koraal.

De koekoek roept,
op de toren naast de haan.
Voor een lange tijd vergeten
maar nu claimt hij zijn plek.

Al is het van een andere plaats,
gezien wordt hij nu wel.

Laat als eerste een reactie achter

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *